Terug naar zee.
Omarmd door ons verlangen,
keer ik terug naar de zee.
Niets kan dit vervangen,
in mijn slaap dein ik mee.
Wakker ben ik nog gevangen,
golven beleeft door twee.
Mijn bloed zingt gezangen,
terug naar het licht.
Nee.
Papa.
De nacht verzwelgt mijn licht
zoals sinds mijn begin al was.
Mijn zijn , het heeft geen zicht.
Onze werkelijkheid is van glas.
De wind vreet al mijn dagen,
morgen wandel ik met de dood.
Ik heb alleen maar mijn vragen.
Papa, zo word ik nooit , nooit groot.
Zonder licht neemt de nacht
zijn gang naar nieuwe dagen.
Toch geeft de morgen kracht,
ik besta uit gekleurde lagen.
Papa, papa, rust zacht
Junior.
Zie, mijn lief verloren.
Gekronkeld samen.
Bloesem daalt.
Vocht verzameld nacht.
Krimpend in een.
De kleine dood.
Aan de einder,
groeit het kind.
Wij zijn drie.
Angina pectoris.
God schreeuwt om Layla.
Iedere dag zo blauw.
Tranen rollen over de straat.
Het gebed van een zondaar klinkt.
De hemel huilt.
Clapton is god.
Esther.
Wij zijn altijd samen.
Straks zal ik je voelen,
net als toen.
Dat moment.
Haar bloed gestold,
mijn eerste.
God vloog over ede,
en ik ging mee.
Katers.
De zon glibbert door de ruiten,
en in mijn maag draait de nacht.
De fontein is bloed aan het spuiten,
is dit de morgen waar ik op wacht?
Flessen schitteren in het zonlicht
en mijn hart zoekt het blauw.
Nog altijd hebben heksen geen gezicht,
alleen mijn katers zijn trouw.
Ontzield liggen onze tranen,
mijn lever grauwt van pijn.
’s Nachts zie ik je in mijn wanen
overdag is mijn geloof te klein.
Marianne.
Liefste,
ik heb het koud.
Ik sta buiten,
verlaten.
Mijn lief zie,
zwarte panters,
in de nacht.
Ons maankind
zwerft,
altijd lucide.
Wij samen,
op dat bankje.
Monumenten.
Ik zag ze allebei.
Ze waren zo mooi.
Monumenten van schoonheid.
Toen.
Nu lijken ze op twee verlaten gebouwen.
Gelukkig geloven ze zelf nog in hun vergane glorie.
Uitgemergeld en verweesd,
schrijden zij door het leven.
Wiebelend op hun vervallen pilaren van wellust.
Stalen stiletto's krassen vloeken in het trottoir.
Observatie.
Zij slaapt
haar lijf is zonder mij
ik ben boos.
Ze ligt daar getooid in stijgen en dalen.
Onbegrensd in haar stille dood.
Ik kijk.
Verloren lief.
Wij bestaan uit verlangen.
De herkenning is verdronken.
Lust is verminkt.
Stroomt het water?
Verloren lief,
wordt wakker.
Drink de wijn.
Vermenigvuldig het licht.
Mijn zaad,
bewoond jouw ziel.
Schuld is een mythe,
zonden een noodzaak.
Verloren lief,
leef de dagen.
Vergeet de nachten,
drink de zon.
Winter.
IJsbloemen op de ruiten.
Bedekt door dekens en haar bontjas.
De geur van ijs en Chanel N°5.
Ik zweef naar de oever van morgen.
Niemandsland.
Er is nog lucht, ik kan zweven.
Verloren op zoek naar het einde.
Lichter dan lucht zijn wij.
Maanziek drinken wij elkaar.
Tot op de bodem.
Drinken veel drinken.
Om niet te verzuipen.
Scheldend zinken we naar de bodem.
Wat hoor ik?
Jou?
Mezelf?
Ik kan ons niet verstaan,
het water is zo troebel.
Het is nacht in niemandsland.
Destruktie.
In mij leeft het.
Grauwend en grommend.
Vermomd als ijs.
Het raast vol verlangen.
Het stormt.
Bladeren zijn de voorbode.
Gedachten vervliegen.
De vlakte bevroren.
Daar woont het.
Voortdurend op zoek.
Wachten in het donkere woud.
Zoekend naar de heilige hoer.
Wij.
In de diepte van de ontmoeting ligt de poort,
die leidt tot de vochtige weg van een wezen.
Jouw lijf heeft zachte dalen,
waarin ik mag verdrinken.
Kliffen van wellust zijn jouw dijen.
Ik los op in jouw warme diepte.
Opstanding.
Moeder je ruikt naar zweet en het is mijn schuld.
Al dat werken, alleen voor mij.
Je het schuldige landschappen.
Je hebt schuldige voorwerpen.
Ik ben een schuldig kind.
De dood is geen einde,
het is een nieuw begin van verlangen.
De opstanding is angst.
De angst om opnieuw te beginnen.
Niets is ooit echt weg.
Alles blijft.
Krassen.
De vlekken van onze hartstocht
maken diepe krassen in mijn ziel.
Ik heb gewacht en ben verzocht,
gelopen gewankeld tot ik viel.
In de mist van mijn bestaan,
zweeft een onbenoemd verlangen.
Het loert naar mij met argwaan,
en reciteert gezangen
Aangeraakt.
Soms, een nieuw gevoel.
Het zwart vervangen door de morgen.
Het donker verdraagt de dag.
De geur van rottende bladeren loopt mee.
Welk gezicht vervuld van lach kijkt mij aan?
Opgejaagd sterft ons hart.
Judas.
Onvermijdelijk
Oorverdovend.
Dood gras,
onder de boom.
Verlossing zonder verraad?
Vrede een daad.
De kus,
slechts een instrument.
Judas is de naam.
Droom.
Liefste.
Gelouterd in het vuur,
verschrompeld in de wind.
Gevangen in angst,
stroomt het water.
Sneeuw.
Tussen de nacht en het ochtendgloren ligt sneeuw.
Zoals zo vaak wanneer we niet slapen.
Wat we verliezen, wat we verloren,
is dronken, en stoned.
Gekwetst, samen bevriezend,
op zoek naar de avond,
tellen wij de druppels.
Vriendschap en leeftijd,
zonder begin zonder einde.